Effecten van participatie meten

7 maart 2014

Auteur(s): Sander van Haperen
Instantie: Universiteit van Amsterdam Bekijk Download

Doel

Het ontwikkelen van een instrument om de effecten van derde generatie participatie in Amsterdam stadsdeel West te meten.
Onderzoeksvragen en bevindingen

Uit de doelstelling volgen drie vragen: 1) wat is derde generatie participatie? 2) Wat zijn effecten van derde generatie participatie? 3) Hoe kunnen die effecten gemeten worden?

Wat is derde generatie participatie?
Deze vraag is beantwoord middels een literatuurstudie en een analyse van relevante beleidsdocumenten in stadsdeel West. In het kort kan gesteld worden dat nadruk op bewonersinitiatief een onderscheidend kenmerk van derde generatie participatie is. Meer dan informeren, inspraak, of betrokkenheid, is het uitgangspunt bij derde generatie participatie dat initiatieven gestimuleerd en gefaciliteerd worden.

Wat zijn effecten van derde generatie participatie?
In dit onderzoek wordt deze vraag beantwoord door betrokkenen en ervaringsdeskundigen. Binnen de specifieke context van stadsdeel West hebben zij ervaring, kennis en kunde opgebouwd. Als we ons afvragen waar we moeten kijken naar effecten van participatie, dan kunnen zij dat ons vanuit verschillende perspectieven tonen. Er is gesproken met ambtenaren, politici, bewoners, en maatschappelijke organisaties. Uit 51 gesprekken en semigestructureerde interviews is een breed overzicht van verwachte effecten aan het licht gebracht. Uit deze waslijst van 175 ‘verwachte effecten’ blijkt de rijkheid en diversiteit van opvattingen over participatie.

Hoe kunnen die effecten gemeten worden?
Om vast te stellen hoe deze effecten gemeten kunnen worden, is ten eerste een thematisering aangebracht waarbij effecten zijn geclusterd. De uitkomst van dit onderzoek is een pakket van 25 indicatoren dat de verwachte effecten van participatie bestrijkt.
Uit de interviews volgen 5 thema’s: 1) Sociale cohesie, 2) Welzijn, 3) Leefomgeving, 4) Verhouding bewoner/bestuur, 5) Kenmerken Initiatief. Elk van deze thema’s kent 3 of 4 subcategorieën. Dit pakket wordt breed gedragen door de respondenten.

Er is vervolgens vastgesteld wat voor data reeds beschikbaar zijn (of dat eerder waren) binnen Bureau Onderzoek en Statistiek (O+S). 20 van de voorgestelde 25 indicatoren worden of werden al eerder gemeten. Er worden 5 aanvullende indicatoren voorgesteld:
Oordeel vrijwilligers over erkenning en waardering
Oordeel over ontwikkelingen in het fysieke domein in de buurt.
Oordeel van bewoners over betrokkenheid
Oordeel van ambtenaren over betrokkenheid van bewoners
Oordeel over activiteiten

Dit is als gegeven interessant: een groot deel van de effecten die door respondenten genoemd zijn heeft de gemeente al in het vizier. De 25 indicatoren samen zouden structureel kunnen worden samengebracht in een rapportage, bijvoorbeeld zoals eerder door O+S is gedaan in de “Scorekaart Burgerschap & Identiteit” (Gemeente Amsterdam, 2013m).
Tezamen geeft dit pakket van indicatoren de mogelijkheid om te meten op effecten die door betrokkenen verwacht worden.

Aanbevelingen
Er volgen een aantal aanbevelingen uit dit onderzoek.
Als men de ontwikkeling van derde generatie participatie in Amsterdam werkelijk wil voortzetten, dan is een andere soort kennis nodig dan voorheen. Uitgaan van ‘overheidsparticipatie’ in bewonersinitiatief vraagt om een kennisbasis op buurtniveau. De beschikbare kennis is nu veelal georiënteerd op niveau van stadsdeel of centrale stad. Om op bewoners te kunnen inspelen zijn lokale perspectieven vereist. Daarvoor zijn dan ook indicatoren nodig op buurtniveau. Dit lijkt gezien de grote veranderingen in het bestuurlijke stelsel die Amsterdam te wachten staan van bestuurscommissies en de ‘drie decentralisaties’ te meer relevant.
Ervaringsdeskundigen in het stadsdeel verwachten effecten van derde generatie participatie op de voornoemde 25 indicatoren. Om inzicht te krijgen in deze effecten, zou volgens hen op deze punten gemeten moeten worden.
Een aantal van de indicatoren zijn eerder door O+S onderzocht, maar zijn niet structureel opgenomen in meetsets. Structureel meten van deze indicatoren zou, gezien de bevindingen in dit onderzoek, wel wenselijk zijn.
Het stadsdeel zou in samenspraak met bestuursdienst en O+S kunnen vastleggen dit pakket indicatoren (of een variant daarvan) structureel te gaan meten.
Als we ontwikkeling op deze indicatoren in het stadsdeel willen vaststellen, vereist dat data van verschillende momenten in tijd. De ontwikkeling zou daarom vastgesteld kunnen worden tussen 2011 en 2013. Wanneer dan in 2015 (en later) opnieuw gemeten wordt op dezelfde indicatoren, zou daaruit een ontwikkeling kunnen blijken. Er zou eventueel voor gekozen kunnen worden om vaker dan tweejaarlijks te meten.
Het stadsdeel zou ertoe kunnen besluiten om doelen te stellen wat betreft dit pakket participatie-indicatoren. Er wordt actief beleid gevoerd om derde generatie participatie te stimuleren. Naar verwachting is het effect van dat beleid een positieve ontwikkeling op deze indicatoren. Als daaraan gecommitteerd is, kan dit breed gedragen pakket indicatoren ertoe dienen ontwikkeling zichtbaar te maken.
De cijfers die volgen uit meting zijn geen doel, maar een middel. Wanneer deze indicatoren worden opgenomen in metingen, zouden deze verdere analyse moeten informeren en bijdragen in de aanpak van problematiek. De cijfers zouden een voeding kunnen zijn voor gebieds- en buurtanalyses wat betreft participatie, juist omdat dit de kennis over participatie is die volgens betrokkenen en ervaringsdeskundigen relevant is.

Instantie Universiteit van Amsterdam
Auteur Sander van Haperen
Soort instantie Universiteit
Datum 7 maart 2014
Publicatienr. Versie 7 maart 2014
ISBN
Trefwoorden Effect, Meten, Participatie

Terug naar bibliotheek