Nationale monitor duurzame gemeenten 2015
18 september 2015
Volgens de monitor 2015 is de gemiddelde duurzaamheid van de Nederlandse gemeenten licht achteruitgegaan ten opzichte van het jaar ervoor. Hieraan liggen verschillende ontwikkelingen ten grondslag. Aan de ene kant leidt de doorwerking van de economische crisis zowel tot een teruggang van het sociaal-cultureel kapitaal (vooral ‘economische participatie’, ‘veiligheid’ en ‘woonomgeving’) als van het economisch kapitaal (vooral ‘arbeid’). Aan de andere kant is er sprake van een verbetering van het ecologisch kapitaal (‘afvalinzameling’, ‘energietransitie’ en ‘lucht’). De hoogst scorende gemeenten zijn Midden-Delfland,
Rozendaal, Naarden, Bloemendaal en Houten. Het laagst scoren Pekela, Oldambt, Nissewaard, Stadskanaal en Menterwolde. Onder de 17 gemeenten met 150.000 of meer inwoners scoort Utrecht het hoogst en Rotterdam het laagst.
Het gevaar van lijstjes met hoogst en laagst scorende gemeenten is dat ze geen recht doen aan de specifieke kenmerken en ontwikkelopgaven van individuele gemeenten. Om daar meer rekening mee te houden, worden gemeenten onderscheiden in 3 kwanitatieve en 11 kwalitatieve typen. De kwantitieve typen zijn gebaseerd op het inwoneraantal en de kwalitatieve typen op basis van sociaal-ruimtelijke kenmerken. Zo scoren groei- en groene gemeenten gemiddeld hoger op duurzaamheid dan gemiddeld en krimp- en agrarische gemeenten lager. De middelgrote gemeenten (50.000- 100.000 inwoners) verkeren in een lastige positie doordat zij niet de economische voordelen van 100.000-plus steden hebben maar wel vergelijkbare nadelen op sociaal-cultureel gebied, waarvoor gezien de geringere economische kansen minder perspectief tot verbetering bestaat. Voor deze gemeenten is meer nodig dan de gebruikelijke economische impulsen.
Het denken over en stimuleren van duurzame ontwikkeling op gemeenteniveau moet zich niet verengen tot het grondgebied van de gemeente maar moet worden aangevlogen vanuit een stadsregionaal perspectief, dat wil zeggen vanuit de eigenheid van een gemeente te midden van de regionale intergemeentelijke samenhang.
15
De voorliggende Nationale Monitor Duurzame Gemeenten 2015 is opgesteld door Telos, verbonden aan het Tilburg Sustainability Center van de Universiteit van Tilburg, en tot stand gekomen onder auspiciën van de Stuurgroep gemeentelijke duurzaamheidsmonitoring. In deze recent ingestelde Stuurgroep zijn de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vertegenwoordigd, alsmede de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Ze stemt diverse initiatieven op het gebied van monitoring van gemeentelijke duurzaamheid op elkaar af. De monitor 2015 meet bij alle 393 Nederlandse gemeenten de ontwikkeling van de drie duurzaamheidskapitalen. Telos volgt, als het gaat om de definiëring van het begrip duurzame ontwikkeling, de definitie van de VN Commissie Brundtland. Daarin wordt benadrukt dat duurzame ontwikkeling de gelijktijdige evenwichtige ontwikkeling van zowel het ecologische als het sociale en het economische kapitaal betreft.
Volgend jaar wordt ernaar gestreefd om samen met VNG International ook governance aspecten van duurzaamheid bij alle gemeenten in kaart te gaan brengen.
Werkwijze verbeterd
Duurzame ontwikkeling is een complex begrip. Om dit complexe begrip meetbaar te maken is de volgende werkwijze gehanteerd. Ieder van de drie kapitalen (ecologisch, sociaal-cultureel en economisch) is opgesplitst in zogenaamde voorraden (thema’s). Voor ieder van deze (19) voorraden zijn vervolgens lange- termijndoelen of duurzaamheidseisen geformuleerd. Met behulp van (107) indicatoren wordt gemeten of die eisen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Voor iedere indicator zijn normen of meetschalen gedefinieerd met behulp waarvan voor iedere indicator een score berekend kan worden (uitgedrukt als
% doelrealisatie). Stapsgewijs worden indicatorscores geaggregeerd tot voorraadscores, voorraadscores tot kapitaalscores en kapitaalscores tot een totale duurzaamheidsscore van een gemeente.
In 2014 is door Telos een vergelijkbare monitor uitgebracht. In de voorliggende monitor is het aantal indicatoren uitgebreid van 90 naar 107. Door de uitbreiding van het aantal indicatoren is het niet mogelijk de scores uit de monitor van 2014 te vergelijken met de huidige monitor. In de huidige monitor hebben we, waar mogelijk, op basis van gegevens over voorgaande jaren een vergelijkbare historische score berekend.
Ook is meer in detail naar de in 2014 geïntroduceerde typologieën van gemeenten gekeken en zijn verfijningen aangebracht die de aansluiting met de werkelijkheid verbeteren.
Midden-Delfland in plaats van Naarden aan kop
De hoogst scorende gemeenten zijn Midden-Delfland, Rozendaal, Naarden, Bloemendaal en Houten. Daarmee zijn Midden-Delfland en Rozendaal de hoogst scorende gemeente van 2014, Naarden, voorbijgestreefd. Het laagst scoren Pekela, Oldambt, Nissewaard, Stadskanaal en Menterwolde. Spijkenisse stond in 2014 onderaan de lijst maar komt, na de fusie met Bernisse tot Nissewaard, wat hoger te staan.
Wat opvalt is dat de gemeenten met de hoogste scores doorgaans in groen gebied liggen én in de nabijheid van grote gemeenten waar veel bewoners naar toe pendelen om te werken. Deze burgers profiteren van de gunstige groene en sociale kwaliteiten van hun woonomgeving en de economische kansen van de nabijgelegen grote stad.
Onder de 150.000plus gemeenten scoort Utrecht het hoogst op totale duurzaamheid en Rotterdam het laagst. Per kapitaal zijn er duidelijke verschillen. Voor het ecologisch kapitaal scoort het nog jonge Almere het hoogst en Zaanstad het laagst, terwijl op sociaal-cultureel gebied Haarlem het hoogst en Rotterdam het laagst scoort. Bij het economisch kapitaal heeft Groningen de hoogste en Zaanstad de laagste score.
Nederlandse gemeenten afgelopen jaar minder duurzaam geworden
De gemiddelde duurzaamheidsscore van de gemeenten in Nederland is licht, maar statistisch significant, gedaald van 49,92% naar 49,75%. Achter deze cijfers gaan verschillen in ontwikkeling schuil. Aan de ene kant daalden gemiddeld zowel het sociaal-cultureel kapitaal (met 0,54%punt) als het economisch kapitaal (met 0,39%punt), terwijl aan de andere kant het ecologische kapitaal verbeterde (met 0,42%punt). De dalende scores van het sociaal culturele en economische kapitaal kunnen in verband worden gebracht met de doorwerking van de economische crisis. Maar ook de stijgende score voor het ecologisch kapitaal kan hier deels mee in verband staan. Immers minder economische activiteit leidt tot minder uitstoot van vervuilende stoffen. Maar daarnaast lijkt de verbeterde score van het ecologisch kapitaal mede het gevolg te zijn van een succesvolle doorwerking van het milieubeleid. In tabel S.1 wordt een gedetailleerder inzicht gegeven in de veranderingen van de voorraadscores over de afgelopen twee jaar.