Richtlijnen voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen
1991
Ten geleide
Het bodembeschermingsbeleid inzake lokale verontreinigingsbronnen is gericht op het zoveel mogelijk beperken van de belasting van het milieu door afvalstoffen. Hoofduitgangspunt hierbij is het behoud van de functies en kwaliteit van de bodem. Het storten en opslaan van reststoffen en verontreinigde grond zal zodanig moeten geschieden dat wordt voldaan aan de zogenaamde IBC-criteria (Isoleren, Beheersen, Controleren).
Het wettelijk kader hiervoor wordt gevormd door de Wet bodembescherming, die per 1 januari 1987 in werking is getreden. Deze Raamwet zal ten aanzien van het storten van bodemverontreinigende stoffen nog verder moeten worden ingevuld via Algemene Maatregelen van Bestuur. Zolang deze regelingen niet wettelijk zijn vastgesteld, moet worden voldaan aan criteria die zijn gesteld in de Richtlijn Gecontroleerd Storten van 1985. Hierin wordt o.a. de aanbeveling gedaan om een vloeistofdichte eindafwerking aan te brengen na beëindiging van de stortactiviteiten. Deze aanbeveling geldt zowel voor oudere stortplaatsen als voor recente en nieuw in te richten stortplaatsen.
Een stortplaats of reststofberging moet worden beschouwd als een bouwwerk. De belangrijkste constructieve eis die aan dit bouwwerk wordt gesteld, betreft het beperken van de belasting van het milieu door afvalstoffen. Als zodanig ligt aan de constructie een ontwerpfilosofie ten grondslag, die de bescherming van het milieu ook op de langere termijn moet garanderen.
De ontwerpfilosofie van een beschermingsconstructie (isolatie) bestaat eruit een aantal veiligheidselementen ofwel barrières zodanig in één ontwerp te combineren, dat de toegestane emissies niet worden overschreden. Verschillende constructie-onderdelen van een stortplaats, fungeren als veiligheidselement:
- ondergrond als natuurlijke barrière (indien daartoe in staat); - isolerende voorziening aan de onderzijde;
- bovenafdichting middels een vloeistofdichte eindafwerking; Daarnaast dienen controlemogelijkheden te worden ingebouwd waarmee de effectiviteit van de isolerende voorzieningen kunnen worden gecontroleerd. Tevens dient reparatie en/of vervanging van isolerende voorzieningen mogelijk te zijn, of dient vooraf reeds een reservesysteem te worden ingebouwd.
Oudere stortplaatsen zijn vaak nog niet uitgerust met een onderafdichting, terwijl ook de ondergrond verspreiding van verontreiniging onvoldoende tegengaat. De emissie van stoffen via het percolatiewater kan achteraf alleen nog worden beïnvloed door de materiaal-keuze en constructiemethode van de eindafwerking van de stortplaats.
Recent aangelegde stortplaatsen zijn meestal wel voorzien van een onderafdichting. Drie beweegredenen zijn aan te voeren voor de toepassing van een vloeistofdichte constructie in een eindafwerking van zulke stortplaatsen:
- De dichtheid van een onderafdichting kan voor .de lange termijn niet worden gegarandeerd.
- Mogelijkheden voor reparatie van een onderafdichting zijn beperkt vanwege de slechte bereikbaarheid in de eindsituatie, terwijl ook beveiligingen onder de afdichting op zeer lange termijn wellicht niet meer zullen functioneren.
Infiltratie van het jaarlijkse neerslagoverschot leidt tot een aanhoudende stroom percolatiewater. Een waterdichte constructie in een eindafwerking verhindert deze infiltratie en beperkt de hoeveelheid percolaat, hetgeen leidt tot een vermindering van de zuiveringsinspanning en de hoeveelheid te lozen effluent. Dit resulteert in een (tijdelijke) beperking van kosten, energieverbruik en belasting van het milieu.
Het voorafgaande maakt duidelijk dat een waterdichte eindafwerking een essentieel constructieonderdeel is, dat in belangrijke mate bijdraagt aan de beheersbaarheid van een stortplaats als lokale verontreinigingsbron. De problematiek van het ontwerpen, construeren en onderhouden hiervan verdient hierom een zorgvuldige benadering. Het ontwerp moet minimaal bevatten:
- een vermelding van de gehanteerde uitgangspunten en ontwerpnormen alsmede de geraadpleegde literatuur en bouwrichtlijnen;
- een beschrijving van het ontwerp, dat wil zeggen de dimensionering, de toegepaste materialen en de uitvoeringsmethoden;
- een programma voor kwaliteitsborging;
- een scenario voor controle en nazorg, aangevuld met herstelmogelijkheden bij geconstateerde storingen of gebreken.