Toetsingskader voor waterkrachtcentrales in Nederland- se Rijkswateren

6 maart 2014

Auteur(s): M.S. van den Berg, H. Bakker & J. van Kempen
Instantie: Rijkswaterstaat Bekijk Download

Dit toetsingskader voor waterkrachtcentrales is een voortzetting van het huidige beleid van Rijkswaterstaat. Het toetsingskader stelt dat in gestuwde trajecten van de grote rivieren cumulatief niet meer dan 10% vissterfte (aal en zalm als toets- soorten) op mag treden door waterkrachtcentrales. Indien deze vissterftenorm reeds overschreden wordt door bestaande centrales, kunnen maximaal vijf initiatieven met ‘nihil’ sterfte (≤0,1%) worden toegestaan in de gestuwde trajecten. Voor de overige ecologisch belangrijke waterlopen, zoals bijvoorbeeld de vrijstromende trajecten van de grote rivieren en de waterlichamen nabij de Afsluitdijk en het Haringvliet, geldt een compensatieplicht op de effecten van de genomen maatregelen die vismigratie negatief beïnvloeden. Dit komt overeen met ‘nihil’’ sterfte ofwel ≤0,1% sterfte per waterlichaam. Voor de kanalen en andere ecologisch minder belangrijke waterlopen geldt alleen toetsing aan de Beste Beschikbare Technieken, en geldt geen specifieke vissterftenorm.
Voor aal beschrijft het toetsingskader een maximaal toelaatbare schade van 10% bij de waterkrachtcentrales in de riviertrajecten met stuwen. Voor de Maas is dit het traject van Eijsden tot en met Lith en voor de Rijn is dit het gestuwde deel in de Nederrijn-Lek. In deze trajecten wordt niet gecorrigeerd voor populatieverdeling, omdat te veel onzekerheden over de natuurlijke populatieverdeling bestaan. Indien er meerdere waterkrachtcentrales zijn, mogen de sterftepercentages van deze centrales bij elkaar opgeteld niet meer dan 10% bedragen. Bij de berekening of schatting van de sterfte mag worden gecorrigeerd voor het rivierdebiet dat niet door de waterkrachtcentrale gaat. Het kan zijn dat het sterftepercentage afhankelijk is van het debiet door de afzonderlijke turbines van de centrale. Bij de berekening of schatting van de vissterfte wordt daar rekening mee gehouden. Grotere aal is gevoeliger voor sterfte door waterkrachtcentrales dan kleinere aal. Het is van belang om in de berekening of schatting van de aalsterfte uit te gaan van de gemiddelde lengte van de natuurlijk migrerende schieraal op die locatie, die daadwerkelijk door de centrale passeert. Op dit moment is zowel voor de Maas als de Nederrijn-Lek de aalsterfte hoger dan 10% en is de beoogde reductie van het Aalbeheerplan (35% reductie per waterkrachtcentrale) nog niet bereikt.
Voor zalm beschrijft het kader een maximaal toelaatbare schade van 10% bij de centrales in dezelfde riviertrajecten als voor aal. Voor zalm wordt rekening gehouden met de populatieverdeling over de verschillende riviertakken. Voor de Rijn geldt dat de zalm grotendeels via de vrij afstromende Waal naar zee trekt. Sterfte in het traject Nederrijn-Lek mag daarom gecorrigeerd worden met de debietverdeling over de Rijntakken. In de Maas trekt alle zalm door de hoofdstroom en kan dus geen correctie plaatsvinden met de debietverdeling. De berekende of geschatte sterfte mag daarbovenop gecorrigeerd worden voor het rivierdebiet dat niet door de water- krachtcentrale gaat maar vrij afstroomt of via een stuw gaat. Op dit moment is in de Nederrijn-Lek de zalmsterfte acceptabel (≤10%) en zal een nieuwe centrale moeten voldoen aan BBT en aan de cumulatieve norm van 10% vissterfte. In de Maas wordt de sterftenorm voor zalmsmolts nog overschreden en zijn alleen nieuwe water- krachtcentrales mogelijk met ≤0,1% sterfte.
Het toetsingskader wordt niet vooraf toegepast op overige prioritaire vissoorten, tenzij er aanleiding is om te veronderstellen dat dit wel nodig is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als voor zalm of aal gedragsgebaseerde visgeleidingssystemen ontworpen zijn, die niet of minder goed werken voor andere vissoorten. Het toetsingskader biedt daarmee voldoende bescherming voor de andere vissoorten. In de vergunning zal worden aangegeven dat de overige vissoorten achteraf getoetst dienen te worden aan een norm van 10% per waterkrachtcentrale via een monitoringsplicht. Deze overige prioritaire vissoorten betreffen stroomminnende vissoorten van een gedefinieerde grootte en trekken vooral lokaal. Deze toets is nodig om te voor- komen dat waterlichamen verslechteren of de gewenste ecologische toestand niet bereiken, omdat met name stroomminnende vissoorten bepalend zijn bij het bereiken van de ecologische doelen voor vis.
In het toetsingskader vindt ook een toets plaats aan de beste beschikbare technieken. Op dit moment zijn nog geen visveilige en betaalbare technieken voor grootschalige waterkrachtcentrales beschikbaar. Momenteel vindt succesvolle innovatie plaats en de verwachting is dat hierdoor de definitie van beste beschikbare technieken op korte termijn zal veranderen en verbeteren, ook voor grotere centrales. In het toetsingskader wordt tevens aangegeven welke de randvoorwaarden zijn om nieuwe technieken en installaties te testen.

Instantie Rijkswaterstaat
Auteur M.S. van den Berg, H. Bakker & J. van Kempen
Soort instantie Rijkswaterstaat
Datum 6 maart 2014
Publicatienr.
ISBN
Trefwoorden Duurzaam(heid), Energie, Fauna, Toetsingskader, Waterkracht, Waterkrachtcentrale

Terug naar bibliotheek