Welke oppervlakte is nodig om de Vlaming te voorzien van lokaal voedsel? Een theoretische denkoefening.

27 november 2013

Auteur(s): Sylvie Danckaert, Joeri Deuninck, Dirk Van Gijseghem
Instantie: Vlaamse Overheid Bekijk Download

In het groenboek voor het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen wordt gesteld dat “de druk op de mondiale voedselzekerheid door demografische evoluties, klimaatverandering, een dalend landbouwgebruiksareaal en geopolitieke spanningen waarschijnlijk nog zal toenemen” (Cabus (ed.), 2012). In het groenboek wordt sterk de nadruk gelegd op veerkrachtige ruimtes. Een van de bepalingen hierbij is het waar mogelijk consumeren van in Vlaanderen geproduceerd voedsel. Maar hoeveel ruimte is er in Vlaanderen nodig om hetgeen wij vandaag consumeren ook lokaal te produceren? Deze studie heeft tot doel op deze vraag een antwoord te bieden. We noemen dit ruimtebeslag de food footprint. Om deze berekening te kunnen maken dienden heel wat aannames te gebeuren die het resultaat beïnvloeden. Deze studie betreft dan ook een louter theoretische denkoefening.

De studie valt uiteen in drie grote delen. Ten eerste een literatuurstudie, ten tweede de berekening voor Vlaanderen en de bespreking van de resultaten en ten derde de conclusies en aanbevelingen.

In het eerste gedeelte bespreken we studies uit Groot-Brittannië, Nederland, Duitsland, Frankrijk, Spanje, de Verenigde Staten en Canada. Bij de bespreking leggen we vooral de focus op de methodologie en de bekomen resultaten. De studies gaan uit van wat nodig is aan voedsel in een bepaald land of een bepaalde regio (de consumptiezijde). Voor het begroten van de totale benodigde hoeveelheden voedsel worden verschillende methoden gehanteerd: op basis van het aantal in te nemen calorieën op dagbasis, op basis van modelberekeningen, op basis van het huishoudbudget en consumptieprijzen of op basis van effectieve consumptiecijfers. Aangezien er in Vlaanderen een uitgebreid representatief statistisch onderzoek gebeurd is naar het voedingspatroon, kunnen de effectieve consumptiecijfers als uitgangspunt genomen worden. Dat heeft als voordeel dat men duidelijk zicht heeft of wat daadwerkelijk geconsumeerd wordt. Uit de literatuur is ook gebleken dat er heel veel aannames noodzakelijk zijn om een ruimtebeslag te berekenen. Het zijn aannames over het vervangen van niet-lokale producten door lokale producten, de samenstelling van voedingsmiddelen (bv. gebak), de soorten producten in een productgroep (bv. het beperken van de productgroep ‘groenten’ tot een beperkt aantal soorten), de opbrengsten van gewassen, voederrantsoenen voor dieren, etc. Door de verschillende methoden en de talrijke aannames die dienen te gebeuren om een food footprint te kunnen berekenen, zijn de resultaten sterk uiteenlopend, steeds bediscussieerbaar en moeten ze worden gezien als theoretische denkoefeningen. In de verschillende studies varieert het berekend ruimtebeslag (voor een scenario waarbij nog vlees wordt gegeten) tussen 1.448 m2 en 2.500 m2 per inwoner.

In het tweede gedeelte volgt de berekening voor Vlaanderen. Op basis van de gemiddelde dagelijkse innamecijfers (g/pp/dag) uit de Belgische Voedselconsumptiepeiling (BVCP) van het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid in 2004 berekenen we de totale consumptie van alle Vlamingen over elf voedselgroepen: “aardappelen en graanproducten”, “groenten”, “groentesoepen en –sappen”, “fruit”, “fruitsappen”, “melk en calciumverrijkte sojaproducten”, “kaas”, “vlees, vis, eieren en vleesvervangers”, “smeer- en bereidingsvetten”, “restgroep” en “dranken”. Zes miljoen Vlamingen eten en drinken zo’n 6,4 miljard kg per jaar of 2,79 kg per dag.

Daarna zetten we de voedingsproducten om naar landbouwproducten. Zoals ook gebleken is uit de literatuur zijn hiervoor aannames nodig inzake de vervanging van niet-lokale producten door lokale producten (bv. vervangen van rijst door aardappelen), de samenstelling van producten (bv. frisdrank bevat fruit en suikers) en de beperking van productgroepen (bv. de alcoholische dranken worden beperkt tot bier).
Vervolgens kunnen we de totale behoefte aan landbouwgewassen en aantal dieren berekenen door voor de gewassen rekening te houden met de gemiddelde opbrengsten in Vlaanderen en voor het aantal dieren rekening te houden met de hoeveelheden vlees per dier. Uit deze berekeningen blijkt dat er voor het plantaardige voedsel van de Vlaming een ruimtebeslag nodig is van 222.700 ha (inclusief verliezen, zaai- en pootgoed), waarvan 40% voor oliën en vetten, 31% voor granen, 9% voor aardappelen, 7% voor groenten, 5% voor fruit, 5% voor suikerbieten en 3% voor overige gewassen. Tevens zijn er ca. 150.800 melkkoeien, 122.600 stuks vrouwelijk jongvee van melkvee, 62.800 stuks mannelijk jongvee van melkvee, 120.600 vleesveekalveren, 143.300 zoogkoeien, 1,86 miljoen varkens, 80.900 zeugen, 407.500 moederdieren van kippen, 59 miljoen vleeskippen, 4,7 miljoen legkippen en 4,3 miljoen opfokhennen nodig om jaarlijks aan de consumptie van vlees, melk en eieren te voldoen en op peil te houden.
Ten slotte rekenen we het ruimtebeslag van de diervoeders door. We opteren ervoor om een volledig lokaal (dus sojavrij, palmolievrij, etc.) rantsoen door te rekenen. Voor melkvee is er nood aan 101.800 ha, waarvan 72% ruwvoeder, 26% granen en 2% peulvruchten. Voor het vrouwelijk jongvee wordt het ruimtebeslag geschat op 23.200 ha (94% ruwvoeder, 4% granen, 3% peulvruchten). Voor het mannelijk jongvee is nood aan 7.800 ha. De stiertjes krijgen vooral krachtvoeder (50% granen en 32% peulvruchten) en een beperkt aandeel ruwvoeder (18%). Het ruimtebeslag voor varkensvoeder wordt begroot op 250.400 ha waarvan 40% voor granen, 49% voor peulvruchten en 10% voor oliehoudende gewassen. Voor het telen van legkippenvoer is 33.000 ha vereist waarvan 40% voor granen, 50% voor peulvruchten en 10% voor oliehoudende gewassen. Voor het diervoeder van vleeskuikens is een areaal van 85.900 ha vereist, waarvan 7% voor granen, 63% voor peulvruchten en 30% voor oliehoudende gewassen. Het totaal ruimtebeslag voor diervoeders wordt geschat op 586.000 ha.
Het totale ruimtebeslag wordt begroot op 808.700 ha. Dat komt overeen met 1.282 m2 per inwoner of 3,5 m2 per persoon per dag. In vergelijking met de literatuur zijn dat relatief lage cijfers. Ongeveer 72% van het totalel ruimtebeslag is nodig voor dierlijk voedsel en 28% voor plantaardig voedsel. Deze verhoudingen komen overeen met wat in de literatuur wordt teruggevonden. 7% van het totale ruimtebeslag is nodig voor aardappelen, groenten, fruit en suikerbieten. Ongeveer 21% van het totale ruimtebeslag bestaat uit ruwvoeder. Van de 28% van het ruimtebeslag dat nodig is voor granen is 8% voor menselijke voeding en 20% voor diervoeder. Een groot aandeel van het ruimtebeslag (25%) is nodig voor de teelt van lokale eiwitbronnen (als sojavervanger). 18% is nodig voor de teelt van oliehoudende gewassen, waarvan 11% voor menselijke voeding en 7% voor diervoeder. Het moet duidelijk zijn dat om dit ruimtebeslag door te rekenen er heel wat aannames zijn gebeurd die alle voor discussie vatbaar zijn en in meer of mindere mate een impact hebben op de resultaten. De studie dient dan ook beschouwd te worden als een theoretische denkoefening.
De effectief beteelde oppervlakte in Vlaanderen bedroeg anno 2011 zo’n 665.500 ha en het areaal met een planologische landbouwbestemming (excl. functionele tarra) bedroeg 732.000 ha. Dat betekent dat er uitgaand van het huidig consumptiepatroon in Vlaanderen onvoldoende landbouwgrond voorhanden is om de Vlaming lokaal te kunnen voeden. Bij het debat rond lokaal voedsel is het dan ook zeer belangrijk dat er voldoende ruimte gevrijwaard wordt om aan landbouw te kunnen doen.

Het derde deel van de studie bevat de conclusies. Uit de vergelijking met de literatuurresultaten blijkt dat het voor Vlaanderen berekende ruimtebeslag per inwoner aan de lage kant is. Mogelijke oorzaken zijn:
- de onderschatting van de consumptie en dus van het ruimtebeslag voor suiker (in vergelijking met de literatuurresultaten)
- de gekozen modelproducten die geen representatieve opbrengst per hectare hebben (zo zou het mee in beschouwing nemen van steenvruchten als modelproduct voor fruit al leiden tot een toename van ca. 8.000 ha),
- de hoge productiviteit van de Vlaamse landbouw (hogere opbrengsten per ha)
- voedselverspilling aan de consumentenzijde (volgens literatuur kan dat oplopen tot 500 m2 per
inwoner of een verhoging van de consumptie met 33%)
- een meer doorgedreven berekening van het veevoeder (meer rekening gehouden met reststromen;
hoewel over deze aannames weinig terug te vinden was in de literatuur)
- er werd geen rekening gehouden met een ruimtebeslag voor de opslag van aardappelen, granen,
diervoeder (kuilen), machines, de verwerkende industrie, etc. of voor de huisvesting van dieren. Ook het ruimtebeslag nodig voor de visconsumptie werd niet doorgerekend.

Bij het uitwerken van deze studie werd vastgesteld dat er over het algemeen zeer weinig informatie valt terug te vinden over de samenstelling van diervoeders (voorbeeldrantsoenen in termen van kilo’s gebruikte producten) en in het bijzonder over sojavrije rantsoenen. De studie besluit met de aanbeveling dat er meer onderzoek dient te worden verricht naar lokale voeders en naar de impact van een dergelijk rantsoen op de productiecijfers. Een tweede aanbeveling gaat over een wetenschappelijk onderzoek naar de volledige milieu-impact van ons voedsel zodat deze theoretische denkoefening kan worden afgetoetst. Een derde aanbeveling is de opmaak van een vervolgstudie die verschillende voedingspatronen en de impact ervan op het ruimtebeslag doorrekent.

Instantie Vlaamse Overheid
Auteur Sylvie Danckaert, Joeri Deuninck, Dirk Van Gijseghem
Soort instantie Overheid
Datum 27 november 2013
Publicatienr. D/2013/3241/362
ISBN
Trefwoorden Duurzaam(heid), Stadslandbouw

Terug naar bibliotheek