Werken in verontreinigde grond

2010

Auteur(s): Inspectie SZW
Instantie: Inspectie SZW Bekijk Download

Deze basisinspectiemodule bevat een instructie voor de aanpak van een inspectie op werkzaamheden in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater. De basisinspectiemodule is bruikbaar voor inspecteurs met een aanvullende DLP-opleiding (C- inspecteurs) bij reactief werk. Daarnaast zal de basisinspectiemodule gebruikt worden door specialisten bij de invulling van specifieke modules voor inspectieprojecten.
Werken in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater kan in twee situaties voorkomen, namelijk tijdens gerichte werkzaamheden in deze grond (bv bodemsanering of baggerwerkzaamheden) of als men (onverwacht) op verontreinigingen stuit, bijvoorbeeld bij funderingswerkzaamheden of het leggen van kabels en leidingen. De belangrijkste stoffen waarmee men te maken kan krijgen bij bodemverontreiniging zijn: PAK’s, cyaniden, vluchtige koolwaterstoffen, bestrijdingsmiddelen, oliën en asbest.
Blootstelling aan deze stoffen is schadelijk voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, daarom zijn specifieke arboregels opgesteld voor het werken in verontreinigde grond.
In beleidsregel 4.2-2 worden op grond van aard en mate van verontreiniging de werkzaamheden ingedeeld in risicoklassen. Als het gaat om toxische stoffen zijn dit klasse 0T, 1T, 2T en 3T en voor brandbare verontreinigingen 0F, 1F en 2F. De hoogste risicoklasse is 3T en 2F; hiervoor geldt het zwaarste beschermingsregime. Voor licht verontreinigde grond (geen stoffen aanwezig boven de interventiewaarde) geldt de ‘basisklasse’. De klassen 0T en 0F zijn vervallen in de laatste CROW-132-publicatie (4e druk, december 2008), die ook als basis voor de Arbocatalogus dient en als ‘stand der techniek’ kan fungeren. De CROW-132 spreekt van veiligheidsklassen in plaats van risicoklassen. In deze basisinspectiemodule worden de regels van de CROW aangehouden, omdat deze de nieuwste stand der techniek weergeven en omdat het waarschijnlijk is dat de bedrijven dit ook aanhouden.
Beleidsregel 4.1c-6 geeft voor iedere klasse een overzicht van de maatregelen die getroffen dienen te worden om blootstelling te voorkomen bij het werken in verontreinigde grond. Hierbij gaat het om maatregelen op het gebied van kleding en PBM, het te gebruiken materieel, metingen van de luchtkwaliteit en overige maatregelen als de afzetting van en toegang tot het terrein, deskundige assistentie en diverse administratieve maatregelen. Ook hier zijn er enkele kleine verschillen tussen de beleidsregel en de CROW-132. Wederom kiezen we ervoor de stand der techniek (CROW-132) te volgen.
Bijkomende risico’s naast de gevaren en maatregelen die in deze BIM genoemd worden kunnen zijn: blootstelling aan kwarts, gevaar voor VBVBE (besloten ruimte, bijvoorbeeld een diepe put of sleuf), gevaarlijke situaties met het materieel, vallen in putten, oude onontplofte munitie in bagger etc.
In veel gevallen zal de inspecteur de locatie met verontreinigde grond niet kunnen betreden, mede ter bescherming van zijn eigen gezondheid en veiligheid. Er moet dus vanaf de zijlijn geïnspecteerd worden, waarbij het V&G-plan leidend is. Mocht het toch nodig blijken het terrein te betreden, dan dienen de juiste PBM gedragen te worden, in ieder geval bestaande uit een (sanerings-)overall (evt wegwerpoverall) en veiligheidslaarzen. Zwangere inspecteurs, zij die dat willen worden en zij die borstvoeding geven mogen in elk geval het terrein niet betreden en kunnen beter helemaal geen werkzaamheden in verontreinigde grond inspecteren. Het is aan te raden om tijdens de inspectie een laptop met UMTS bij de hand te hebben, zodat indien gewenst de CROW-site geraadpleegd kan worden om de juiste klasse te controleren.

Instantie Inspectie SZW
Auteur Inspectie SZW
Soort instantie Overheid
Datum 2010
Publicatienr.
ISBN
Trefwoorden Arbeidsomstandigheden, Bodemverontreiniging, Uitvoering, Veiligheid

Terug naar bibliotheek